Maar toch – dit zegt de HEER, de God van Israël, over deze stad, waarover jullie zeggen:
“Door het zwaard, de honger en de pest valt ze de koning van Babylonië in handen”:
Ik zal de inwoners samenbrengen uit alle landen waarheen Ik ze in Mijn grote woede en toorn verdreven heb, ze terugbrengen naar deze stad en ze er in vrede laten wonen. Zij zullen Mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn. Ik zal hen één van hart en één van zin maken, zodat ze altijd ontzag voor Mij zullen hebben en het hun en hun nageslacht goed zal gaan. Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten, ik keer Mij nooit meer van hen af en zal hen altijd zegenen. Ik zal hen met ontzag voor Mij vervullen, zodat zij zich nooit meer van Mij zullen afkeren. Ik zal er weer vreugde in vinden hen te zegenen en zal hen voorgoed in dit land planten. Met hart en ziel zal Ik dat doen.
Dit zegt de HEER:
Zoals Ik over dit volk al dit grote onheil heb gebracht, zo zal Ik het al het goede brengen dat Ik hun beloof. Jullie zeggen dat dit land een woestenij is, zonder mens of dier, en dat het in handen van de Chaldeeën gegeven is, maar er zullen weer akkers worden gekocht. Men zal ervoor betalen en in aanwezigheid van getuigen koopcontracten opstellen en verzegelen, in het gebied van Benjamin, in het gebied rond Jeruzalem, in de steden van Juda, van het bergland, het heuvelland en de Negev. Want Ik zal hun lot ten goede keren – spreekt de HEER.’